Al deze waarnemingen gaven me de overtuiging dat er iets unieks in ieder individu moet zijn. Niet star of stabiel, maar bewegend in de tijd. Vandaag zus, morgen zo.
Elf jaar geleden vond ik een basis in de grote verscheidenheid aan gedragsmechanismen. Ik was in staat om te formuleren welke drijfveren er werken in de unieke mens, terwijl hij toch zijn individuele vrijheid kan behouden, terwijl hij toch uniek is in zijn bouw en aanleg. Ik kon zieke en gezonde mensen op een andere manier tegemoet treden. Ik zag waaraan het haperde lang voordat de medische meetgegevens iets konden aantonen. Ik kon de aard van de ziekte beeiden al zien voordat de patiƫnt zijn klachten kon verwoorden.
De eerste keer dat ik collega’s vertelde over mijn vondst, de gemeenschappelijke basis voor de psyche van iedere unieke mens, deed men ongelovig. Kon dat wel? Unieke mensen met een gemeenschappelijke basis voor hun unieke psyche? Als ik dan een tipje van de sluier oplichtte, wilden ze meer weten, en wisten ze meer, dan wilden ze het ook gaan gebruiken. Als arts werk je altijd met unieke mensen, maar je gaat toch af op de gemeenschappelijke factoren. Je werkt met de wervelkolom, met de bouw van iemand, met anatomische gegevens. We weten hoe de wervels moeten staan. We weten hoe ze eruit moeten zien. Ondanks de grote individuele verschillen is het toch een anatomische zekerheid, net zoals de maag, de lever. Ik hoop uit te kunnen leggen dat de basis van de psyche net zo’n bruikbare basis is voor het medisch handelen, ook al is iedereen uniek en manifesteert iedereen zich op zijn eigen unieke wijze. De basis voor de psyche houdt net als een anatomisch gegeven zijn waarde, ondanks verschillen in lengte, breedte en huidskleur.