Naar de medische kant van het vak vielen me echter nog veel andere dingen op. Vaak kwam je mensen tegen die de hele medische molen door geweest waren en bleven klagen over moeheid, over niet lekker functioneren in hun werk, dat ze jaren met plezier hadden gedaan.  Opeens ging het niet lekker meer. Alle bekende klinisch-chemische, röntgenologische en  andere  proeven  waren  gedaan  en de uitslag was: ‘Er is niets te vinden, u bent niet ziek, u stelt zich aan, het zal wel psychisch  zijn.’

Maar ik ontdekte oppervlakkig gezien geen reden voor psy­ chisch disfunctioneren. Het gezin was harmonisch, het werk was plezierig, succesvol, zinvol. Toch functioneerde men niet. Twee jaar later zag je zo iemand dan terugkomen in je spreekkamer. Uit de klacht zonder afwijkingen was inmiddels een ziektebeeld gegroeid: er was een kwaadaar­ dige longtumor gevonden. Nu had men recht om thuis te blijven, om niet te werken, om ziek te zijn. Er was een medisch stempel op deze man gedrukt, zodat de ziekte geaccepteerd werd. Zo kan ik vele voorbeelden noemen uit dejaren, dat ik als controle-arts werkte.

Ik probeerde in die jaren een oplossing te vinden voor het probleem dat er medisch nog niets aan te tonen valt, terwijl er toch al een disfunctioneren aanwezig is in de vreugde en de blijheid van de mens en in zijn geluk. Ik vroeg me af: hoe kan ik dat disfunctioneren, die klacht zonder afwijkingen, aantonen, nog voordat de chemie en meetapparatuur bevestigen dat er sprake is van ziekte.